Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6347

Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-12-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1876 WAZ + 08/5784 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

1) Intrekking WAZ-uitkering. Voldoende medische grondslag. Geen plaats voor gedeeltelijke vernietiging (nl alleen arbeidskundige grondslag) bestreden besluit. 2) Nader besluit. Door bezwaararbeidskundige toegelicht dat appellante, uitgaande van de juistheid van de aangenomen beperkingen, de aan de schatting ten grondslag gelegde functies kan verrichten.


Uitspraak

07/1876 WAZ en 08/5784 WAZ Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 februari 2007, 06/1379 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 19 november 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M.L.W.A. Gelens, advocaat te Berkel-Enschot, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en rapporten van de bezwaarverzekeringsarts S.N. van Erk-Raes van 3 mei 2007 en van de bezwaararbeidsdeskundige C.H.J. de Vries-van Hulten van 22 mei 2007 in het geding gebracht. Bij brief van 25 september 2008, heeft het Uwv – naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad – meegedeeld dat een nieuwe beslissing op bezwaar is afgegeven. Een afschrift van deze beslissing van eveneens 25 september 2008 is meegezonden. Bij brief van eveneens 25 september 2008 heeft appellante een nader stuk ingediend, waarop namens het Uwv is gereageerd met een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts Van Erk-Raes van 2 oktober 2008. Bij brief van 6 oktober 2008 heeft appellante andermaal een nader stuk ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M.E.F. Bredo, kantoorgenoot van mr. Gelens voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G. Lavrijsen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Allereerst merkt de Raad op dat het schrijven van appellante van 6 oktober 2008 is ingebracht binnen de tien dagentermijn als bedoeld in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Mede in aanmerking genomen dat het Uwv ter zitting van de Raad heeft meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen het bij de beoordeling betrekken van dit nadere stuk, ziet de Raad geen aanleiding dit stuk buiten beschouwing te laten. 1.2. Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitvoeriger weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, volstaat de Raad met het volgende. 1.3. Appellante werkte als meewerkend echtgenote in een (kantoor)meubelzaak, toen zij op 1 mei 2003 voor deze werkzaamheden uitviel met uiteenlopende lichamelijke klachten, met name oog- en vermoeidheidsklachten. Het Uwv heeft appellante met ingang van 29 april 2004 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.4. Bij besluit van 12 september 2005, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 6 februari 2006 (hierna: bestreden besluit 1), heeft het Uwv die uitkering met ingang van 14 november 2005 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 25% is. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard en het arbeidskundige gedeelte van dat besluit vernietigd, het Uwv opgedragen, voor zover bestreden besluit 1 is vernietigd, een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak en bestreden besluit 1 voor het overige in stand gelaten. De rechtbank heeft tevens beslissingen gegeven omtrent vergoeding aan appellante van griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft blijkens haar overwegingen de medische grondslag van bestreden besluit 1 onderschreven. De rechtbank kon zich evenwel niet stellen achter de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 1. De rechtbank achtte bestreden besluit 1 wat dit aspect betreft onvoldoende toegelicht, enerzijds vanwege het voorkomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van (niet toegelichte) verborgen beperkingen, anderzijds vanwege het feit dat niet alle signaleringen waren toegelicht. 3. Het hoger beroep van appellante keert zich – gemotiveerd – tegen het oordeel van de rechtbank omtrent de medische grondslag van bestreden besluit 1. Appellante acht zich, kort gezegd, meer beperkt dan door het Uwv is aangenomen. 4. In het verweerschrift heeft het Uwv appellantes medische grieven bestreden en zich daarnaast gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank omtrent de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 1. 5.1. De Raad oordeelt als volgt. 5.2. De Raad stelt allereerst, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 13 mei 2008 (LJN: BD1231, gepubliceerd in USZ 2008/194 en JB 2008/150) en zijn in die uitspraak vermelde jurisprudentie, ambtshalve vast dat er ook in het onderhavige geval voor een gedeeltelijke – namelijk alleen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betreffende – vernietiging geen plaats is. Om deze reden acht de Raad de aangevallen uitspraak in zoverre voor vernietiging in aanmerking te komen. 5.3. De Raad stelt vervolgens vast dat het Uwv, naar aanleiding van een hem door de Raad gestelde vraag, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak het in rubriek I genoemde besluit van 25 september 2008, hierna bestreden besluit 2, heeft genomen. In het aan dit besluit ten grondslag liggende rapport van de bezwaararbeidsdeskundige De Vries-van Hulten van 22 mei 2007 is een nadere toelichting gegeven op de geschiktheid in medisch opzicht van de voor appellante geselecteerde functies. De Raad stelt verder vast dat het Uwv met bestreden besluit 2 niet geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoet gekomen. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid van de Awb en artikel 6:24 van de Awb wordt het beroep van appellante derhalve geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2. 5.4. Wat betreft het hoger beroep van appellante overweegt de Raad vervolgens dat hij, evenals de rechtbank, geen aanknopingspunten heeft om de door de verzekeringsartsen van het Uwv ingestelde medische onderzoeken niet voldoende zorgvuldig te achten en de daarop gebaseerde conclusies onjuist te achten. De Raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat door appellante (ook) in hoger beroep geen medische informatie is overgelegd die doet twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv bij appellante vastgestelde beperkingen. In de bij brief van 6 oktober 2008 ingezonden informatie van de dermatoloog dr. M.C.A. Polderman, waarin deze bij appellante concludeert tot de diagnose cutane sarcoïdose, ziet de Raad geen reden om de in de FML opgenomen beperkingen niet voor juist te houden. Weliswaar blijkt uit bedoeld schrijven dat bij appellante de diagnose cutane sarcoïdose is gesteld, wat daarvoor niet bekend was, maar het stellen van deze diagnose op zich betekent niet dat de eerder vastgestelde beperkingen bijstelling behoeven. De Raad tekent daarbij aan dat Polderman, nog daargelaten of haar bevindingen betrekking hebben op de datum in geding, zich niet heeft uitgesproken over de (omvang van de) voor appellante in aanmerking te nemen beperkingen. 5.5. Gelet op het in 5.4 overwogene slaagt het hoger beroep niet. 5.6. Aan de schatting zijn ten grondslag gelegd de functies loketbediende (SBC-code 316011), productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043) en huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333). 5.7. De Raad is van oordeel dat met de – overigens onweersproken gebleven – rapportage van 22 mei 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige De Vries-van Hulten voldoende is toegelicht dat appellante, uitgaande van de juistheid van de door het Uwv aangenomen beperkingen, de aan de schatting ten grondslag gelegde functies kan verrichten. 5.8. Het beroep tegen bestreden besluit 2 dient derhalve ongegrond te worden verklaard. 6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 20,10 aan reiskosten in hoger beroep, in totaal € 664,10. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van bestreden besluit 1 is vernietigd en dat besluit voor het overige in stand is gelaten; Vernietigt bestreden besluit 1 geheel; Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 664,10, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht in hoger beroep van € 106,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Riphagen en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008. (get.) T. Hoogenboom. (get.) I.R.A. van Raaij. JL